Categories
Berichten @NL

Getuigenis van Kobus du Preez

Dierbare Vrienden,

Bijgevoegd is een brief welke ik schreef op 15 augustus 1988 aan allen die in die tijd deel uitmaakten van de Kwa Sizabantu beweging. Het geeft enkele blikken in de trieste geschiedenis die zich ontvouwde tijdens mijn betrokkenheid bij deze plaats sinds eind van de zeventiger jaren. Het was de laatste van een serie wanhopige pogingen om mijn eerste huwelijk te redden van totale ineenstorting. De brief is nooit opgestuurd, niet omdat ik dat niet wilde, maar omdat ik het advies kreeg om hem niet op te sturen van diegenen die het meeste deden om mij te helpen, dit gezien in het licht van de vele eerdere pogingen welke vruchteloos waren.

De strekking van de brief van 15 augustus 1988 is een open uitnodiging aan Erlo Stegen om mij te ontmoeten in gezelschap van onbevooroordeelde christelijke getuigen. Het doel was om de vreselijke impasse op te lossen welke ontstaan was als direct gevolg van de wijze waarop hij omgegaan was met het feit dat ik niet bereid was mij te “bekeren” van de “zonde” van het niet volledig onderschrijven van wat hij praktiseerde en predikte, zoals beschreven in de brief. Deze brief, als hij opgestuurd zou zijn, zou niet de eerste noch de laatste uitnodiging van deze aard aan de heer Stegen zijn. Het is erg veelbetekenend dat Erlo Stegen tot op de dag van vandaag nooit de weg vrij heeft gezien om deze zaak met mij te bespreken in de aanwezigheid van onbevooroordeelde getuigen.

Er is een eenvoudige reden voor deze stand van zaken. De heer Stegen weet dat de wijze waarop hij omgegaan is met het “probleem” (zijn eigen woorden) wat ik voor hem was hem in direct conflict bracht met wat de Bijbel leert. Hij zal dit ontkennen – en hij is inderdaad heel ver gegaan om de situatie in de ogen van de Gemeente verkeerd voor te stellen – maar dat is niet het punt: het punt is dat ik hem uitnodig om mij te ontmoeten in aanwezigheid van onbevooroordeelde getuigen met als doel om deze zaak om Christus’ wil op te lossen en dat hij niet bereid is om met zo’n ontmoeting in te stemmen.

Ik vermeld deze zaken om twee redenen. Ten eerste geloof ik dat het mijn plicht is naar God en voor het aangezicht van zijn Gemeente om mij publiekelijk te identificeren met de inhoud en geest van de “brief aan de Gemeente van bezorgde christenen” met bijbehorende documenten, gepubliceerd op 19 februari 2000 door Somerset Morkel, Trevor Dahl, Greg Damron en anderen.

Ten tweede wil ik u herinneren aan Galaten 1 en 2. Het feit van Erlo Stegen´s weigering om zich te onderwerpen aan Gods Woord heeft zijn denken en zijn onderwijs helaas ook opengesteld voor allerlei soorten leringen van mensen waarvan ik geloof dat de Gemeente een verantwoordelijkheid heeft zich er publiekelijk van te distantiëren.

In Zijn Naam,

Kobus du Preez
Cambridge, UK
23 Juni 2000

P.S. de noot aan het eind van de brief is toegevoegd (was geen onderdeel van de oorspronkelijke brief)

15 augustus 1988

Dierbare vrienden,

Het was altijd in erg vage termen dat de geruisloze verdwijning van bepaalde medewerkers op Kwa Sizabantu tijdens mijn verblijf daar aan mij werd uitgelegd. Ze waren “in zonde gevallen” of “teruggegaan in de wereld”, enz. Ik vraag mij wel eens af wat jullie over mij moeten horen.

Ik heb echter niet de bedoeling hier in allerlei details te treden. Er is nog één vernietigend feit met betrekking op wat met mij en Anneli is gebeurd waarvan ik mij verplicht voel het onder jullie aandacht te brengen, als mensen van het soort gemeente waar wij deel van uit maakten.

In Mattheus 18:15-17 leert Jezus ons duidelijk wat onze plicht is als een broeder tegen ons zondigt: “Indien uw broeder zondigt, ga heen, bestraf hem onder vier ogen. Indien hij naar u luistert, hebt gij uw broeder gewonnen. Indien hij niet luistert, neem dan nog een of twee met u mede, opdat op de verklaring van twee getuigen of van drie elke zaak vaststa. Indien hij naar hen niet luistert, zeg het dan aan de gemeente …”

In een serie bijeenkomsten gehouden in januari 1986 vroeg oom Erlo zijn medewerkers om precies aan te geven waar zij stonden met betrekking tot eenheid met Kwa Sizabantu. Ik deelde vervolgens een aantal zaken met hem waarvan ik vond dat ik niet een kon zijn met wat hij leerde en deed. Hij was zich bewust van de meeste van deze zaken. Het was niet de eerste keer dat ik ze met hem deelde.

Oom Erlo vroeg mij om ten overstaan van vijf van zijn meest vooraanstaande medewerkers te herhalen wat ik met hem onder vier ogen besproken had. Tijdens twee verschillende gelegenheden op 1 juni 1986 en op 30 juni 1986 stelden deze medewerkers mij in zeer duidelijke termen voor de keuze: mij “bekeren” of Kwa Sizabantu verlaten.

Ik was echter eerlijk niet in staat (en ben dat nog steeds niet) om te zien van welke zonde ik mij moest “bekeren”. Ik “had een andere geest”, had “teveel boeken gelezen”, werd “hun grootste vijand” genoemd, enz. Niets werd er echter gezegd over het gehoorzamen en niet gehoorzamen van Gods Woord. Ik legde zowel oom Erlo als oom Friedel uit dat ik begreep dat ze mij geen andere mogelijkheid lieten dan hen te verlaten. Toen dit verandering bracht in hun houding begon ik uit te kijken naar een ander werk.

In de tussentijd vertelde Anneli mij echter dat ze onder geen enkel beding de plaats met mij zou verlaten. Hier was het waar de zaken bijzonder verdrietig werden. Net als oom Erlo en enkele van zijn medewerkers geloofde zij dat ik was misleid. Ze bleef mij vergelijken met een krankzinnige die Kwa Sizabantu eens met zijn familie had bezocht en vroeg me of de vrouw van die man verplicht was haar echtgenoot te volgen. Dit komt ook overeen met de manier waarop bepaalde medewerkers mij beschreven.

Ik ging terug naar oom Erlo en legde mijn dilemma aan hem uit. Zijn antwoord was (geciteerd uit mijn dagboek van 30 augustus 1986): “Laat me met rust. Doe wat je denkt te moeten doen. Het is jouw probleem.”

Wat moest ik doen? Ik geloof dat, in zijn hoedanigheid als Anneli’s zielzorger, oom Erlo op zijn minst bereid zou moeten zijn om haar te laten zien wat de Bijbel leert over het huwelijk. Ik sprak dus een tweede keer met hem. Hij weigerde nog steeds, hij zei dat hij mensen niet voorschreef wat zij moesten doen.

Op dit punt zei ik tegen oom Erlo dat ik geen andere meer mogelijkheid zag dan de situatie in detail te bespreken met de predikant die mij en Anneli getrouwd had. Ik wilde dat oom Erlo hier van te voren van op de hoogte was. Toen hij echter hoorde dat deze predikant naar verluidt Sizabantu als een secte had beschreven (wat niet waar was), was hij woedend op mij. Hij dreigde persoonlijk naar deze predikant te gaan om met hem te spreken als ik deze “zonde” niet met hem in orde maakte. Toen ik de volgende dag voorstelde dat we samen naar deze predikant zouden gaan om te proberen het probleem uit te zoeken stond oom Erlo’s volle programma hem plotseling niet meer toe dit te doen.

Uiteindelijk accepteerde hij het om met Anneli te spreken. Zij vroeg hem of hij in dat geval bereid zou zijn om de verantwoordelijkheid voor de toekomst van haar en de kinderen op zich te nemen. Hier was hij niet bereid toe en hij kwam dus terug en zei dat zij er op stond om te blijven en dat hij “hier niets aan kon doen”.

Dit leek de zaak voor hem af te sluiten totdat ongeveer een jaar nadat ik Kwa Sizabantu had verlaten een belangrijke kerkleider uit Europa hem opbelde met het verzoek om een afspraak om de situatie met hem te bespreken. Ik weet niet wat er is gezegd in het gesprek dat hij met Anneli had na dit telefoongesprek, maar ze verliet de plaats meteen een paar dagen later. (Oom Erlo heeft mij hiervan nooit op de hoogte gesteld).

Dit was allemaal het gevolg van een bezoek dat ik bracht aan oom Erlo op 1 juni 1987, maar deze keer in gezelschap van Hannes en Hanni Trauernicht van de Stadtmission in Pretoria en Martin Frische van de duitse tak van Trans World Radio in Zuid-Afrika. Ik was tot de conclusie gekomen, en dit werd ook tegen mij gezegd door iemand die zich ook genoodzaakt voelde om de beweging te verlaten om soortgelijke redenen als ik , dat ik nooit enige vooruitgang zou boeken als ik niet op de een of andere manier in staat zou zijn om oom Erlo te spreken in de aanwezigheid van onbevooroordeelde getuigen. Het komt mij voor dat oom Erlo er geen moeite mee heeft om zelfs zijn eigen woorden anders voor te stellen wanneer hem dat uitkomt. Bijvoorbeeld toen hij in januari 1987 er mee instemde voor een tweede keer met Anneli te spreken. Dezelfde ochtend belde zij me op mijn werk op en noemde me verschillende malen een hypocriet en een leugenaar en ze verzekerde mij dat ze niet dezelfde weg wilde gaan als Safira. Ik had “leugens verteld over oom Erlo”.

Omdat ik niets wist van deze leugens stelde ik voor dat oom Erlo er een lijst van zou maken en dat we met zijn drieën deze dan zouden bespreken en ze samen oplossen. Toen dit eindelijk plaatsvond vertelde oom Erlo mij, in aanwezigheid van Anneli, dat hij met haar te doen had omdat ze met zo’n man als ik getrouwd was. Hij maakte een opname van dit gesprek, maar weigert tot op de dag van vandaag om mij een copy te geven.

Hoewel Hannes Trauernicht telefonisch een afspraak had gemaakt en deze bevestigd had vertelde oom Erlo ons bij onze aankomst dat er een misverstand moest bestaan over de afspraak, dat de kwestie hoe dan ook niet in zijn handen was en dat hij geen tijd had om er over te spreken. We wachten totdat hij zijn programma van die dag had afgemaakt, maar ons werd toen door de medewerkers verteld dat hij te moe was om ons te zien. De volgende morgen vroegen we verschillende personen waar hij was, maar niemand wist waar hij was. 2 juli om 8 uur in de ochtend vertrokken we weer naar Pretoria.

Niet lang daarna echter overhandigde een zwitserse kerkleider ons een copy van een vijf en een halve pagina lange brief die hij had ontvangen van oom Erlo gedateerd 1 juni (vier pagina’s) en 2 juni (anderhalve pagina). In deze brief beschuldigt oom Erlo ons van allerlei dingen in een poging om zijn gedrag te rechtvaardigen. Vreemd genoeg klaagt hij er ook over dat hij beschuldigd werd zonder gehoord te worden, waarbij hij Joh. 7:51 citeert. Deze brief leidde tot het telefoongesprek (van de belangrijke kerkleider in Europa) waar ik hierboven naar verwees. Omdat Anneli Kwa Sizabantu echter een aantal dagen na dit telefoongesprek verliet hebben deze kerkleider (een collega van degene die de brief ontving) en oom Erlo elkaar helaas nooit ontmoet.

Tegen het eind van september 1987 kwam ik op een avond thuis om Anneli en de kinderen te bezoeken. Er lag een dagvaarding voor een echtscheiding op mij te wachten. Ik informeerde Erlo hier later persoonlijk over, omdat ik nog steeds geloofde dat hij hij ons kon helpen, als hij dat maar wilde. Hij antwoordde dat hij normaal de gewoonte had om dronken mensen nuchter te laten worden voordat hij met hen sprak, d.w.z. ik moest mij eerst “bekeren” voordat hij met mij wilde praten.

Diverse predikanten hebben geprobeerd om Erlo’s medewerking te verkrijgen in deze zaak. Het punt waar elke poging op stuk loopt is echter dat ik mij zou moeten “bekeren” van zonden welke geen zonden zijn. Ik schaam mij er niet voor om fouten welke ik echt gemaakt heb te belijden en mij er voor te verontschuldigen. Maar ik zou een leugenaar worden als ik zou belijden waar oom Erlo en Anneli op staan.

In een antwoord op oom Erlo’s beschuldigingen van 1 en 2 juni 1987, wat mij werd verzocht te schrijven schreef ik: “Als hij serieus was met het citeren van Joh. 7:51, laat dit dan dienen als een open uitnodiging voor het houden van zo’n bijeenkomst, waar beide zijden kunnen worden gehoord”. Het was toen 7 maart 1988. Oom Erlo verontschuldigde zichzelf twee maanden lang, vanwege zijn drukke programma. In de tussentijd zijn nog eens drie maanden voorbij gegaan. Mijn kinderen zullen spoedig te horen krijgen dat hun mamma en pappa, die hen beide hebben verteld over de Here Jezus en zijn liefde en vergeving, niet langer getrouwd zijn. Maar dit lijkt oom Erlo niets te kunnen schelen.

God zegt in Zijn Woord dat hij de echtscheiding haat (Mal. 2:16). Jezus zegt: “Wat God heeft samengevoegd, scheidde de mens niet” (Mattheus 19:6). Acht en een half jaar lang heeft Anneli op Kwa Sizabantu gewoond. Hoe kan oom Erlo toelaten dat dit haar en haar kinderen overkomt? Zelfs als ik misleid was, wat hij verondersteld, welk recht geeft hem dat dan om de principes voor het huwelijk te veronachtzamen welke God in Zijn Woord heeft neergelegd? Hij doet zichzelf echter voor als een man die machtig door God wordt gebruikt.

Het is niet eenvoudig voor mij om deze dingen te schrijven. Maar ik ben het verschuldigd – aan Gods Woord, en aan jullie, en aan de vele mensen die verwond, verward en teleurgesteld als gevolg van hun contact met Kwa Sizabantu op mijn weg komen. Om maar niet te spreken van mijn kinderen. Het breekt mijn hart.

Als oom Erlo zou vinden dat ik fout zit, dan nodig ik hem uit om te regelen dat ik hem persoonlijk kan spreken in aanwezigheid van onbevooroordeelde kinderen van God. Laat hij geen aanstoot nemen aan deze brief. De grootste liefde die ik hem kan bewijzen is om eerlijk met hem te blijven. Maar zo lang als hij zo’n ontmoeting weigert, laat zijn weigering dan zijn antwoord zijn aan de Christelijke Gemeente en laat niemand het misverstaan als ik als gevolg hiervan datgene wat hij over mij mag zeggen of schrijven negeer.

Bid alstublieft voor ons. We hebben jullie gebeden nodig, wij allemaal. Bid dat God op de een of andere wijze deze hele situatie zal omkeren tot eer van Zijn Naam.

Uw broeder in Christus

Kobus du Preez

PS. Ik had Anneli gevraagd wat zij geloofde dat de oplossing van ons probleem zou zijn. Natuurlijk was het antwoord dat ik mij moest “bekeren”. Ik vertelde haar toen hoe oom Erlo zijn geduld met mij was verloren toen hij mij vertelde dat de predikant die ons had getrouwd Kwa Sizabantu een secte had genoemd, en vroeg of ze wilde dat ik mij zou bekeren om zo te worden. (Ik was iets anders met hem aan het bespreken toen plotseling zijn hele gezicht rood werd en hij naar mij schreeuwde: “Wat heb je die man verteld!?” Het was zo gewelddadig dat mijn eerste gedachte was dat hij mij zou slaan). Ik voegde er aan toe dat ze vrij was om mijn woorden aan oom Erlo door te geven – ik had nooit de gewoonte om dingen achter iemands rug om te zeggen. Toen oom Erlo dus uiteindelijk accepteerde om met haar te spreken, vertelde ze hem wat ik had gezegd. Hij was “erg verbaasd” en ontkende botweg alles.